top of page

Sophie

Sophie - "Eindelijk wist ik waarom we niet om hem leken"

'De drie koningen van Mechelen!' Dat blokletterden de kranten triomfantelijk bij de geboorte van Stephke, Bernhard en Sophie, op 6 januari 1979. Een drieling, daar werd over gesproken. Alleen: mét de drieling werd minder gesproken. Toch niet over dat ene detail: dat het KID-kinderen waren, verwekt na kunstmatige inseminatie met donorsperma. Het zou 25 jaar duren voor de waarheid aan het licht kwam. Veel te lang, vindt Sophie. En daardoor dubbel pijnlijk. Want boven op het plotselinge besef dat je genetische roots niet liggen bij de vader die je altijd gekend hebt, zit je ineens met het gevoel dat je al die tijd belogen bent.

'Misschien is ons verhaal atypisch', waarschuwt ze, 'want onze vader heeft ons nooit echt gewild. Dat heeft het allemaal nog veel pijnlijker gemaakt, natuurlijk. Ik geloof oprecht dat de meeste wensouders het beste met hun kinderen voorhebben en dat ze er alles aan doen om ze in een warme omgeving te laten opgroeien. Maar mijn vader toonde vrijwel nooit interesse voor ons, de drieling. Hij werkte hard en was afstandelijk en zwijgzaam. Met onze drie jaar jongere broer, die tegen alle verwachtingen in op natuurlijke wijze verwekt werd, ging hij anders om. Maar goed, die was de jongste, misschien was het wel normaal dat die meer aandacht kreeg dan de anderen. Dacht ik toen. Ze hadden ook veel met elkaar gemeen. Allebei sportievelingen, terwijl wij drieën helemaal niets voor sport voelden, om maar iets te noemen. En zo waren er wel meer dingen, die me aan het twijfelen brachten.'



'Toen we elf waren, is onze moeder psychisch ziek geworden. Ze werd opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, en daar is ze nu nog altijd. Vanaf dat moment stonden we er min of meer alleen voor. We gingen met ons vieren op internaat en brachten alleen de weekends en de vakanties thuis door. We werkten hard, we voelden ons verantwoordelijk voor onze jongere broer en voor elkaar. Ik geloof dat we toen heel snel volwassen geworden zijn.'

'Vanaf mijn veertiende begon de twijfel harder te knagen. Ik dacht aan wat mijn moeder ooit tegen mijn vader gezegd had in een discussie: “Het wordt tijd dat je een échte vader bent voor die kinderen!, Het is een uitspraak die me nooit meer heeft losgelaten. Net zomin als wat familieleden aan vaderskant er tijdens ruzies soms verwijtend uitgooiden: “Jullie zijn geen echte Raeymaekers!, Dat deed pijn.'



'Naarmate we ouder werden, verscherpte de houding van mijn vader nog. De desinteresse begon stilaan op afwijzing te gelijken. Hij vroeg nooit of het wel goed ging met ons, moedigde ons niet aan. En hij gaf geen zier om onze resultaten. Ik begon te geloven dat mijn vader niet mijn vader was. In mijn fantasie had mijn moeder een avontuurtje gehad met een andere man. En in mijn fantasie zou ik met mijn echte vader wel een warme, liefdevolle relatie hebben.'

 

De waarheid kwam aan het licht tijdens een verjaardagsdinertje van de drieling. Vijfentwintig werden ze. Bernhard wist het al. Een tante - een zus van hun moeder - had haar mond voorbijgepraat tegen zijn toenmalige vriendin. En als hij het wist, moesten ook zijn zussen het weten, vond Bernhard.

 

'Het was een schok. En ook weer niet. Mijn allereerste gedachte was: dit heb ik altijd geweten. Ik was opgelucht. Eindelijk kon ik de twijfels achter me laten. Eindelijk was er een verklaring voor de afstandelijke houding van mijn vader. Eindelijk wist ik waarom we niet op hem leken. Maar na dat aanvankelijke gevoel van “zie je wel, kwam de pijn. Een overweldigend verdriet, waar ik me geen raad mee wist. Ik kroop in bed en kwam er twee weken lang niet uit. Het was pure rouw. Rouw om de afwijzing, om de onbekende vader, om de vele leugens die ons verteld zijn. Weken, maanden heeft het geduurd. Het gevoel niet te weten waar ik vandaan kwam, heeft lang aan mijn zelfvertrouwen en zelfbeeld geknaagd.' 



'Toen de pijn minder scherp werd, wilde ik op zoek gaan. Bernhard had die behoefte niet. Voor hem was de kwestie afgesloten, en hij wilde verder met zijn leven. Maar Stephke reageerde zoals ik. Heviger zelfs. Ze was heel boos en haar behoefte om op zoek te gaan was, geloof ik, nog sterker dan de mijne. Zij is toen gaan praten met de huisarts in ons geboortedorp, maar die beweerde dat hij niets wist over een spermadonor. Onzin, natuurlijk, maar goed, zijn beroepsgeheim verbiedt hem nu eenmaal iets los te laten. Ook een andere huisarts, een goede vriend van mijn ouders in die tijd, ontkende alles. Intussen heb ik een brief gestuurd naar het privéziekenhuis van de dokter die mijn moeder indertijd behandeld heeft in het UZ van de VUB, maar ik heb geen antwoord gekregen. Misschien zitten ze er verveeld met het feit dat ze toch niets mogen zeggen. Of misschien is de brief nooit goed aangekomen, wie zal het zeggen.'



'Zes maanden na de onthulling schreef ik een brief aan mijn vader. Ik heb met geen woord gerept over wat we wisten. Maar de boodschap was wellicht duidelijk. Het was een brief vol verdriet. Vol verwijten ook. Hij moet gevoeld hebben dat we iets wisten, want hij heeft meteen onze jongste broer gepolst en die heeft toegegeven dat we op de hoogte waren. Mijn vader heeft de brief aan zijn familie laten lezen, en sinds die dag mag ik geen voet meer in zijn huis zetten. Ik ben persona non grata. Hij heeft de band met zijn “onechte, kinderen en kleinkinderen - want Stephke en ik hebben intussen ook een kind - radicaal doorgeknipt. Hij heeft ons nooit gewild, zo gaf hij ons te verstaan. Het was de keuze van onze moeder, niet de zijne. Voor hem zijn we geen familie meer. Hoe kan iemand na een kwarteeuw de deur dichtgooien voor kinderen die hij zelf opgevoed heeft? Zijn beslissing ons volledig uit zijn leven te bannen, doet me meer pijn dan het nieuws dat hij onze biologische vader niet is.'

​​

'Hoe het nu met me gaat? Goed. Echt goed. Ik heb een lieve partner, een kindje van tien maanden oud en een fijne baan. De band met mijn broers en zus is uitstekend.'

'Tegenover mijn vader voel ik gelatenheid. Eindelijk kan ik ermee ophouden vruchteloos zijn liefde na te jagen. Jarenlang heb ik de schuld bij onszelf gelegd. We waren te anders, we hoorden er niet bij. We hebben het ook zo vaak gehoord: we waren geen echte Raeymaekers. Even heb ik gedacht: als we er niet bij horen, dan moet ik mijn naam maar veranderen. Maar in de loop van de jaren is ook die naam ontmijnd geraakt. Ik heet zoals ik heet, en daar heb ik vrede mee.'



'De kans dat ik ooit zal weten wie mijn biologische vader is, is erg klein. En toch is de hoop niet dood. Het blijft een diep verlangen. En een gemis. Ik lijk zelfs niet eens op mijn moeder, zie je? Ik wil weten van wie ik mijn creativiteit geërfd heb, mijn liefde voor architectuur. Ik wil zo graag met hem kunnen praten over wat ons bindt.'

 

Gepubliceerd in De Standaard op 11 okt 2008

bottom of page